Gevangen in leugens
Mail Facebook Twitter Instagram

Bronnen Bloemen als symbool
Korte uitleg over Faust Loopgraven
Circusartiesten De dodendraad
Passeurs, post en oorlogsvrijwilligers Het Westfront
Smokkel en spionage Bijzondere gemeenten

 

Gebruikte bronnen

 

Aan het schrijven van een historische roman gaat veel onderzoek vooraf. Voor wie zelf meer zou willen lezen over de Eerste wereldoorlog (specifiek toegespitst op Vlaanderen en Nederland), noem ik hieronder de voornaamste bronnen die ik heb gebruikt bij mijn onderzoek voor Gevangen in leugens:

 

Boeken

 

  • Andriessen, J.H.J, onbekend, De Eerste Wereldoorlog, het complete naslagwerk in foto’s, Rebo productions, 2017
  • Barthas, Louis, Poilu, The World War I notebooks of Corporal Louis Barthas, Barrelmaker 1914-1918, translated by Edward M. Strauss, Yale University press, 2014
  • Bostyn, Franky, Vos, de, Luc (coauteurs: Warnier, Dave, Simoens, Tom, Oorlog in België 14-18, Davidsfonds, infodok, 2016
  • Clemen, van, Sam, Den oorlog verklaard!, de Grote oorlog in de provincie Antwerpen, Provincieraad Antwerpen
  • Demeester, Marieke, (verwerkt en uitgeschreven, getuigenissen verzameld door de Elfnovembergroep), Van den Grooten Oorlog, MALEGIJS, Kemmel, herziene uitgave 2016
  • Janssen, Herman, (verschillende auteurs) Hoogspanning aan de Belgisch-Nederlandse grens, gebeurtenissen uit WOI aan de grens met Baarle-Nassau, Koninklijke Drukkerij E.M. de Jong, Baarle-Nassau, 2013
  • Joris, Frieda, Grote liefdes in de Grote Oorlog, uitgeverij Davidsfonds, 2014
  • Mecking, Eric, Neutraal Nederland in oorlogstijd, rantsoenen, frauderen, speculeren en creperen tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918, 2014
  • Moeyes, Paul, Buiten schot, Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918, Uitgeverij De Arbeiderspers, 2014
  • Oldersma, Lourens, Denk niet dat ik slecht ben, Margaretha Zelle vóór Mata Hari, Bornmeer Gorredijk, 2016
  • Ruis, Edwin, Spynest, British and German Espionage from Neutral Holland 1914-1918, (e-book), 2016
  • Sas, Tom, Onderwater, Pauline, Linden, van der, Henk, Brabant en de Eerste Wereldoorlog, Aspekt, 2016
  • Schaepdrijver, De, Sophie, De Groote oorlog, Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Houtekiet-Atlascontact, 2013
  • Schaepdrijver, De, Sophie, Gabrielle Petit, Dood en leven van een Belgische spionne tijdens de Eerste Wereldoorlog, Horizon, 2018
  • Verleyen, Herwig, In Flanders fields, Het verhaal van John McCrae, zijn gedicht en de klaproos, uitgeverij De Klaproos, 2021
  • Vleugels, J., De rakkers der grenzen, Studium Generale vzw, 2012
  • Poems of the great war, 1914-1918, Penguin Books, 1998
  •  

    In Gevangen in leugens concentreer ik me vooral op het westfront en de grensstreek tussen Nederland en Vlaanderen. Voor wie het interessant vindt om zelf een aantal musea of herdenkingsmonumenten te bezoeken is er genoeg interessants te vinden. Ik noem hieronder een aantal op waar ik zelf ben geweest:

     

    Monumenten en musea

     

  • Museum Huis Doorn. Landgoed in Doorn, Nederland. Bekend door de ex-keizer Wilhelm II die er van 1920 tot aan zijn dood in 1941 woonde. Naast stijlkamers uit de tijd van de keizer, (tijdelijke) tentoonstellingen over de Eerste Wereldoorlog en/of tentoonstellingen over aanverwante onderwerpen.
  • Nationaal Museum van Douane en Accijnzen. Museum in Antwerpen, België. Gehuisvest in een gebouw van het Belgische ministerie van Financiën. Vertelt het verhaal van van de douane en de accijns sinds het ontstaan van België.
  • In Flanders Fields. Museum in Ieper, België. Groot museum met enorm veel informatie over het verloop van de oorlog, het front, gecombineerd met persoonlijke verhalen. Interactief.
  • Memorial Museum Passchendaele 1917. Museum in Zonnebeke, België. In dit museum ligt de nadruk op de Slag bij Passendale, die als een van de gruwelijkste veldslagen uit de Eerste Wereldoorlog wordt beschouwd. Er was een half miljoen slachtoffers, voor een terreinwinst van slechts acht kilometer. Interactief. Passchendaele staat symbool voor de zinloosheid van het oorlogsgeweld. In het eerste gedeelte van het museum is een overzicht te zien van de vijf slagen bij Ieper, waaronder de Slag bij Passendale. Er zijn vele voorwerpen en documenten te vinden die rechtsreeks van de slagvelden komen. In het tweede gedeelte ga je ondergronds en ontdek je hoe de Britten in 1917 gingen leven in de loopgraven. Tenslotte kom je buiten terecht in een reconstructie van Duitse en Britse loopgraven.
  • Hooge Crater Museum. Museum in Zillebeke bij Ieper, België. Levensgrote reconstructies van oorlogstaferelen, grote collectie wapens en veel foto’s.
  • Tyne Cot Cemetery. Oorlogsbegraafplaats even buiten Passendale, België. Dit kerkhof is de grootste Commonwealth begraafplaats op het vasteland. Ongeveer 12.000 soldaten liggen hier begraven en op het Tyne Cot Memorial staan verder nog de namen van 35.000 vermiste soldaten, die nooit een graf hebben gekregen. Vanuit het bezoekerscentrum kun je over de oude slagvelden kijken en het verhaal van de doden van Passendale is daar te horen en te zien.
  • Musée Somme 1916. Museum in Albert, Frankrijk. Dit museum ligt ongeveer 10 meter onder de grond. Hier ontdek je hoe de soldaten leefden in de loopgraven. Verder wordt er een grote collectie wapens en de ontwikkeling van wapens getoond. Aan het eind word je als bezoeker een gang in geleid waar licht en geluid een bombardement nabootsen (niet geschikt voor mensen die schrikachtig zijn of daar epileptische aanvallen van kunnen krijgen!). Grote souvenirshop met boeken en zogeheten trenchart (onder andere door soldaten bewerkte patroonhulzen.)
  •  

    Terug naar boven

     

     

    Bloemen als symbool

     

    In Flanders Fields

     

    In Flanders Fields the poppies blow

    Between the crosses, row on row,

    That mark our place; and in the sky

    The larks, still bravely singing, fly

    Scarce heard amid the guns below.

     

    We are the Dead. Short days ago

    We lived, felt dawn, saw sunset glow,

    Loved and were loved, and now we lie

    In Flanders fields.

     

    Take up your quarrel with the foe:

    To you from failing hands we throw

    The torch; be yours to hold it high.

    If ye break faith with us who die

    We shall not sleep, though poppies grow

    In Flanders fields.

     

    Het gedicht In Flanders Fields is een van de bekendste over de Eerste Wereldoorlog. De Canadese arts John McCrae schreef het na de dood van zijn goede vriend en strijdmakker luitenant Alexis Helmer, gestorven op 2 mei 1915 na de tweede gasaanval van de Duitsers. Omdat er geen geestelijke aanwezig was, leidde McCrae zelf de begrafenisdienst.

     

    In september 1914, net na de eerste slag bij de Marne, bedachten de soldaten dat ze een veldbloem wilden kiezen als symbool.

     

    De klaproos (poppy) werd door het gedicht van McCrae het symbool van alle Britse troepen. Het is een van de bekendste symbolen van de Eerste Wereldoorlog. In landen van het Brits Gemenebest en Canada, waar de oorlog nog steeds volop herdacht wordt, speldt men een (papieren) klaproos op de borst om de gevallenen te herdenken. Aanvankelijk waren dat alleen de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog, tegenwoordig is het een eerbewijs aan alle slachtoffers in het Brits Gemenebest die stierven bij gewapende conflicten. De herdenkingstijd loopt van de laatste vrijdag in oktober tot 11 november, Remembrance Day.

     

    De Fransen kozen, vanwege de kleur van de uniformjas die soldaten droegen aan het begin van de oorlog, voor de korenbloem (Le bleuet). Nieuwe rekruten werden les bleuets genoemd omdat hun uniform nog mooi blauw en schoon was voordat ze hadden deelgenomen aan de veldslagen. De korenbloemen, net als de klaprozen, schoten steeds weer op uit de aarde die door de granaten en bommen aan flarden was geschoten. Ze werden het symbool voor het leven dat ondanks de oorlog doorging. Bovendien was de bloem het enige kleurige dat de soldaten zagen vanuit de grauwe loopgraven.

    Ook de korenbloem wordt vandaag de dag in Frankrijk nog gebruikt als symbool in de herdenkingstijd. Zij belichaamt de tragedie van de oorlog en staat voor alle mensen die Frankrijk verdedigen.

     

    Het volgende gedicht van Alphonse Bourgoin uit 1916 over de korenbloem laat zien wat deze voor de soldaten betekende:

     

    Les voici les petits Bleuets! Deze kleine korenbloemen hier
    Les bleuets couleur des cieux Korenbloemen in de kleur van de lucht
    Ils vont jolis, gais et coquets, Zijn mooi, vrolijk en charmant
    Car ils n’ont pas froid aux yeux; Omdat ze niet bang zijn;
    Partez, amis, au revoir! Ga weg, vrienden, tot ziens!
    Salut à vous, les petits bleus De groeten, blauwtjes
    Petits bleuets, vous notre espoir! Kleine korenbloemen, jullie zijn onze hoop!

     

    Minder bekend is dat ook de Belgen hun eigen veldbloem kozen. Zij namen het witte madeliefje, door zijn kleur symbool voor de vrede. Soldaten stopten gedroogde bloemetjes in hun brieven naar huis die zij hadden geplukt aan de walkanten van de rivier de IJzer. Veel van deze madeliefjes zijn nu nog bewaard gebleven. Er werden ook postkaarten gedrukt met één bloem, of alle drie de bloemen samen.

    Na de oorlog werd de madelief in België het symbool om de slachtoffers en de soldaten van de oorlog te herdenken, maar het gebruik verwaterde na de Tweede Wereldoorlog. Tegenwoordig is het verdrongen door de klaproos. Bij de honderdste herdenking in 2018 is de madelief in Limburg kort weer gebruikt als symbool.

     

    Ik kon geen enkel gedicht vinden waarin de madelief expliciet wordt genoemd. Daarom heb ik als laatste een gedicht van Edward Thomas gekozen over de kersenbloesem in de lente. De lente met haar vele prachtige bloesems staat in schril contrast met de generatie jonge mannen die nooit meer zullen trouwen.

     

    The Cherry Trees

     

    The cherry trees bend over and are shedding,

    On the old road where all that passed are dead,

    Their petals, strewing the grass as for a wedding

    This early May morn when there is none to wed.

     

    Terug naar boven

     

     

    Korte uitleg over Faust

     

    Citaat uit Faust van Goethe:

     

    Werd ich zum Augenblicke sagen:

    Verweile doch! Du bist so schön!

    Dann magst du mich in Fesseln schlagen,

    Dann will ich gern zugrunde gehn!

    Dann mag die Totenglocke schallen,

    Dann bist du deines Dienstes frei,

    Die Uhr mag stehn, der Zeiger fallen,

    Es ist die Zeit für mich vorbei!

     

    In Gevangen in leugens speelt de tragedie Faust van de schrijver Goethe een grote rol. Het verbindt letterlijk maar ook symbolisch de twee personages Éloi (de Belg) en Alexander (de Duitser) met elkaar.

    Faust is de titel van het belangrijkste werk van Goethe. Het is een bewerking van een legende over een dokter in de zestiende eeuw in de vorm van een treurspel.

    De wetenschapper Faust hunkert ernaar om alle kennis van de wereld te bezitten. Hij wil het werkelijke leven leren begrijpen. Hij sluit een weddenschap af met de duivel die zichzelf Mephisto noemt. Deze wil hem alle rijkdom, kennis en geneugten van het leven laten zien. Als het de duivel lukt om Faust te verleiden tot het kwade, zal deze na zijn dood zijn ziel opgeven. Mocht hij op enig moment zeggen: ‘wacht even, je bent zo mooi.’ (Verweile doch du bist so schön), dan mag Mephisto hem in de boeien slaan en hem meenemen.

    Tijdens deze tocht naar kennis komt hij Gretchen tegen. Ze is onschuldig, eenvoudig en vroom. Faust wordt verliefd op haar en zij gaat ervan uit dat zijn liefde voor haar even puur is als haar liefde voor hem. Maar Faust verleidt haar en Gretchen wordt zwanger. Dit is voor haar de reden om straf te aanvaarden voor het toegeven aan deze verleiding. Aan het eind van deel 1 sterft ze in een kerker. Een voorstel van Faust om haar te helpen om te ontsnappen, heeft ze afgewezen.

    Gretchen belichaamt de onschuld. Ze komt na haar dood in de hemel omdat haar acties nooit ingegeven waren door kwade bedoelingen. Haar weigering om te ontsnappen uit de gevangenis voorkomt dat Faust helemaal onder invloed van de macht van Mephisto raakt en dit feit maakt zijn uiteindelijke redding mogelijk.

    Aan het einde van het tweede deel wordt Gretchens offer beloond en mag zij Faust begeleiden naar het hoogste niveau van het Paradijs. Met hulp van zijn liefde kan zijzelf ook worden opgenomen in dit hoogste niveau.

     

    Terug naar boven

     

     

    Loopgraven

     

    Kort nadat de opmars van de Duitsers na de Slag bij Marne en de zogenoemde ‘race naar de zee’ in Vlaanderen op tegenstand stuitte, kwam de oorlog tot stilstand. Beide zijden, zowel de geallieerden als de Duisters, groeven zichzelf in.

    De Duitsers hadden door Noord-Frankrijk naar Parijs willen oprukken en de stad willen innemen. Dan hadden ze de oorlog gewonnen. Sinds de laatste oorlog tussen de twee landen in 1870 waren wapens enorm verbeterd. De mitrailleur kon vele mannen tegelijkertijd wegvagen en ook de granaat had een grote explosieve kracht.

    De loopgravenlinie was 760 kilometer lang en liep vanaf Zeebrugge in Noordwest Vlaanderen tot aan de Zwitserse grens. De breedte was ongeveer tweeëndertig kilometer. Men heeft berekend dat er voor iedere kilometer loopgraaflinie twintig kilometer werd bij gegraven.

    De eerste primitieve loopgraaf was niet meer dan een lange rij schuttersputten die met elkaar verbonden waren. Een schuttersput is een gegraven gat waar een soldaat in ligt om vanuit te kunnen schieten.

     

    In de loop van de oorlog ontwikkelde ieder land zijn eigen systeem om een loopgraaf te bouwen. Ze gebruikten daarbij hout, cement, ijzer en prikkeldraad. Ook zandzakken werden gebruikt om bovenop te leggen.

     

    De Engelsen hadden een systeem met drie linies:

    1. De Frontlinie. Dit was geen rechte, lange loopgraaf vanwege het vijandelijk vuur. Er werden secties gebouwd, met om de tien meter een uitspringende wal van zandzakken en aarde, de zogeheten ‘Fire Bay’ en terug liggende, de ‘Traverse’.
    2. Op tweehonderd meter achter de frontlinie lag de Supportlinie. Hier waren grotere dug-outs waar meerdere mannen tegelijkertijd konden uitrusten of schuilen. De dug-outs waren voor de officieren en onderofficieren. De gewone soldaat had meestal niet meer dan een stuk zeildoek of een schuilhol, uitgegraven in de zijkanten van de loopgraaf.
    3. Op vijfhonderd meter achter de supportlinie, lag de reservelinie. Hier bevonden zich, zoals de naam al zegt, de reserves die altijd aanwezig bleven. Rondom deze loopgraaf waren nog zijloopgraven gemaakt zodat bij een offensief meer manschappen dicht bij elkaar konden blijven. In de meeste lagen telefoonkabels voor de commandoposten.

     

    Tussen deze loopgraven lagen de communicatieloopgraven met de zogenaamde dug-outs (uitgegraven schuilplaatsen), latrines en munitieopslag. Ze werden zigzag gegraven om beter beschermd te zijn tegen het geweervuur en de artillerie. De loopgraven waren ongeveer 1.80-2.10 meter diep. Op de bodem was een brede richel gemaakt waarop de soldaten konden staan of zitten. Deze heette de ‘Fire-Step en was vanaf de bodem ongeveer 60-90 centimeter hoog.

     

    De luister- en kijkpost heette de ‘Forward Sap’ en werd ook gebruikt voor uitvallen. Het was een zenuwslopende aangelegenheid om daar te zitten, de soldaten hielden het meestal 1 á anderhalf uur vol.

     

    Voor de loopgraven werd prikkeldraad bevestigd, eerst gespannen aan houten palen, later met ijzeren kurkentrekkers, omdat het te veel slachtoffers kostte als ze moesten worden gerepareerd. Plaatsen en repareren van de versperring gebeurde altijd ’s nachts, net als de andere werkzaamheden. De breedte van het prikkeldraadveld was 15-20 meter. Bij de Duitsers soms wel 30 meter.

     

    De Duitse loopgraaf leek erg veel op de Engelse, alleen lagen de linies veel verder uit elkaar. De Duitsers verdedigden dan ook wat ze hadden veroverd, terwijl de Engelsen uitgingen van een aanval.

     

    De Duitsers hadden, net als de Engelsen, ook systeem met drie linies:

    1. De Frontlinie. Deze werd over achthonderd tot duizend meter verdedigd, een derde van een bataljon bemande deze linie en er waren mitrailleurposten ingebouwd. Ze noemden hem ‘Forward Zone’.
    2. Het terrein tussen de eerste linie en de tweede linie bedroeg vaak tweeduizend meter. Deze werd ‘Battle Zone’ genoemd. Hier lagen ook een derde van de manschappen en lichte wapens.
    3. De achterste linie de ‘Rear-Zone’. Daar was de reserve en nog meer lichte artillerie.

     

    Na 1916 werden tussen de drie linies mitrailleur-bunkers gebouwd die elkaar dekten. Ook bij de Duitsers liepen zigzag verbindingsloopgraven, met daarin goede opslagplaatsen. Latrines en schuilplaatsen. Een groot verschil met de Engelse loopgraven was dat tussen de Duitse loopgraven ook prikkeldraad was gespannen. Bovendien waren de Duitse dieper, breder en hadden een planken vloer en verstevigde wanden van takken.

     

    De Fransen hanteerden een ander systeem van bouwen. Ze maakten veel gebruik van zigzag loopgraven. Er liepen ook communicatie loopgraven naar achteren, maar veel minder dan bij de Engelsen en de Duitsers:

    1. De frontlinie: verdeeld in actieve en passieve sectoren. De linie was sterk, in de sectoren waar aanvallen werden verwacht, waren verspreide versterkingen gebouwd, zodat de hele linie werd gedekt. Het 75 mm kanon werd daar ook voor gebruikt. De versterkingen waren zo gemaakt dat ze bommen en granaten konden weerstaan. Over de gehele frontlinie was een prikkeldraadversperring van tien en twintig meter gespannen. Tussen de velden waren openingen voor patrouilles, of voor aanvallen. Alles werd vergrendeld met zogeheten ‘Spaanse ruiters’ (gekruiste houten palen met daarover prikkeldraad.)
    2. De support loopgraaf met ruime schuilplaatsen voor de compagnieën die een tegenaanval moesten doen lag duizend meter naar achteren. Op de flanken waren de posities versterkt, de frontlinie moest kostte wat kost worden behouden.

     

    In 1917 werd er een ander systeem van het loopgravenstelsel ingevoerd.

     

    Artillerie beschermde de loopraven. Een spervuur tijdens een aanval hielp met het vernietigen van het prikkeldraad en de vijand moest schuilen voor het geschut.

    Bij alle partijen stond het zware geschut ongeveer acht of negen kilometer achter de frontlinie.

    In het begin van de oorlog hadden de Duitsers de beste artillerie, later kwam bij de Fransen en de Engelsen de wapenproductie op gang.

     

    De dienst in de loopgraven verschilde: de Engelsen moesten veertien dagen in de frontlinie, support en reserve dienst doen, daarna kregen ze zes dagen rust. Dit was meestal achter de linie in de dorpen in de buurt of in oude boerderijen. De Duitsers bleven waar ze waren. Er werd wel gerouleerd maar alleen in de linies. De duck-outs en onderkomens waren beter. Het was meestal vier dagen frontlinie, zeven dagen Battle en rear zone en daarna vier of zeven dagen rust.

    De Fransen gebruikten het systeem van vier dagen in de linie, vier dagen rust in dorpen achter de linies. Na drie of vier keer wisselen ging men verder naar achteren, in de reserve.

    Het rouleren werd, net als de werkzaamheden, altijd ’s nachts gedaan.

     

    De omstandigheden in de loopgraven waren vreselijk. De soldaten moesten omgaan met angst, honger, dorst, trauma’s, stress en ziekten.

    Vlaanderen, met zijn lage ligging ten opzichte van de zee, en met zijn vele regens maakte het verblijf tot een hel.

    Het was lastig om vooruit te komen en de loopgraven veranderden in modderpoelen. Mannen zaten vast, sommigen verdronken. Als de mannen op de borstwering (de parapet) klommen om droog te blijven, werden ze een doel voor de scherpschutters. Het kon ook zijn dat ze in een granaattrechter gleden. De regen was moeilijk te bestrijden. De zijkanten brokkelden af, de schuilplaatsen liepen vol water.

    Naast regen was ook de kou een vijand. Vuur kon er in de voorste linies niet worden gemaakt, omdat de vijand de rook kon waarnemen. In de schuilplaatsen waren komforen aanwezig, gestookt op turf.

     

    Een van de gevolgen was dat de mannen de zogenaamde loopgraafvoet. De symptomen waren: tintelingen of jeuk, pijn, zwellingen, een vlekkerige, koude huid, verdoofd gevoel of juist prikkend of zwaar gevoel in de voet. Als de voet weer warm werd, kon hij rood worden, droog en pijnlijk aanvoelen. Er kwamen blaren op de huid, daarna stierf de huid af en liet los.

    Sommige mannen kregen longontsteking, vele hadden Nefritis (nieraandoeningen).

    Er waren slechte sanitaire voorzieningen, men kon zich niet wassen.

    Een van de grootste ongemakken waren de luizen, vooral op het hoofd en in de schaamstreek. Ook waren er overal vliegen. Ze zaten op de lijken en op het eten. In het water, als de mannen rustten. Ook vliegen brachten ziekten over.

     

    Het Franse leger begroef haar gesneuvelden op de plek waar de soldaten waren omgekomen. Als de loopgraven werden uitgebreid kwam men dikwijls een lijk tegen. Dat werd dan even verderop begraven. De stank van de ontbinding was verschrikkelijk. De lijken trokken ook vele ratten aan. Miljoenen liepen door de loopgraven, over de slapende mannen, ze vraten aan de lijken en verspreidden ziekten.

     

    Velen onder de manschappen kregen last van ‘shell shock’ (Letterlijk: in 'shock' door de 'shells'). Dit is een syndroom bij soldaten dat zich uit in lichamelijke en psychische symptomen zoals schuddende bewegingen van één of meer lichaamsdelen die wordt veroorzaakt door een onwillekeurige samentrekking van de spieren, hyperventilatie, bewegingsstoornissen, depressie, slapeloosheid, emotionele zwakte, hallucinaties, nachtmerries, angstaanvallen, hysterie en geheugenverlies. Men nam aan dat deze vorm van oorlogsneurose veroorzaakt was door de luchtverplaating die de ontploffende granaten (shells) veroorzaakten. Vele soldaten mankeerden lichamelijk niets, maar ze trokken zich terug in waanzin. In Vlaanderen noemden ze shellshock ook wel d’n klop. In onze tijd zouden we deze aandoening een vorm van PTSS (post-traumatische stress stoornis) noemen.

    In eerste instantie was er geen behandeling beschikbaar, soldaten met dit syndroom werden naar huis gestuurd om in een krankzinnigengesticht te worden opgenomen.

    Bij de Britten werden de meesten gewoon teruggestuurd en werd het syndroom beschouwd als lafheid of een vorm van desertie, proberen om onder de dienst uit te komen..

     

     

    Terug naar boven

     

     

    Circusartiesten

     

     

    In Gevangen in leugens spelen twee koorddansers de hoofdrol. Ik vind het ongelooflijk knap, aangezien ik zelf last heb van hoogtevrees. Ik moet er niet aan denken op een dun touw capriolen uit te voeren hoog boven de hoofden van een publiek, en dat alles dan ook nog zonder netten.

    Naast mijn persoonlijke fascinatie voor dit beroep, wilde ik twee hoofdpersonen opvoeren die ten eerste aan de onderkant van de samenleving leefden als ook twee personages die werden aangetrokken door een avontuurlijk en een trekkend bestaan. Ideale kandidaten voor smokkelarij en spionage.

     

    Hoe is het moderne circus, zoals we dat nu nog kennen, eigenlijk ontstaan?

    Eind achttiende eeuw kwamen verschillende kunstrijdersgezelschappen uit Engeland naar Europa. Philip Astley, oorspronkelijk een sergeant-majoor in het Engelse leger wordt gezien als de oprichter van het moderne circus. Hij had in 1770 een ruiterschool in Londen. In die school zette hij een ronde arena – de piste – af met koorden en liet publiek toekijken. De paardrijkunsten werden uitgebreid met clowns, acrobaten, koorddansers en dierentemmers. Deze trend waaide over naar de buurlanden.

     

    De gouden jaren van het circus speelden zich af in de periode 1770 tot 1842 en ook in Frankrijk was de bloeitijd tussen 1780 en 1840. In Amerika was er pas sprake van een bloei in de negentiende eeuw. Omdat de transporten en technologie zich toen meer hadden ontwikkeld konden de Amerikanen wereldwijd succes boeken.

    In Duitsland werd het pas populair vanaf het einde van de negentiende eeuw, in Rusland in de twintigste.

     

    Het eerste circus (1817) in de Zuidelijke Nederlanden was van de Gentenaar François Erasmus. In de negentiende en twintigste eeuw ontstonden veel kleine Belgische circussen, deze gingen uiteraard ook op tournee.

    De gloriedagen van het circus waren in de negentiende eeuw. Er kwamen enorme, snel opzetbare tenten en het aantal circustroepen nam toe. Het optreden in vaste gebouwen nam af en het rondreizende bestaan van de circussen werd vastgelegd in tournees.

    In ons land begon het circus op de kermis en het had als basis koorddansen en acrobatiek. Later werden de paardennummers belangrijk. Nederlandse circussen waren over het algemeen kleinschalig en ze werden beïnvloed door grotere buitenlandse circussen.

     

    Rond de Eerste Wereldoorlog verloor het circus echter onder druk van onder andere film, sport en andere amateurkunsten de status van populairste vermaak.

    Toen in de zomer van 1914 de oorlog uitbrak, viel het circus- en kermisleven volledig stil. Reizen konden de artiesten vergeten. Ze moesten op zoek naar andere middelen van bestaan. Velen vonden maar moeilijk ander werk en gebruikten het gedwongen nietsdoen om nieuwe nummers uit te denken en te oefenen.

     

     

    Terug naar boven

     

     

    De Dodendraad

     

    Een paar maanden na de inval in België, werd het de Duitsers duidelijk dat de grens tussen Nederland en België veel problemen opleverde. De kuststrook werd bewaakt door de Duitse marine, de grens met Noord-Frankrijk lag achter het front en de rest van de grenzen was midden in bezet gebied.

    Nederland bleef neutraal. Dit had voordelen voor de Duitsers, maar was misschien zelfs nog wel beter voor de geallieerden.

     

    Ten eerste trokken er behoorlijk veel oorlogsvrijwilligers via Nederland en Groot-Brittannië naar het westfront. Ten tweede hadden veel geallieerde inlichtingendiensten hun bureaus in Nederland gevestigd en ten derde werd brievensmokkelpost – bestemd voor frontsoldaten in het bezette gebied – verzameld, naar Nederland gebracht en vervolgens terug gesmokkeld naar het front en vice-versa. Bovendien vonden Nederlandse kranten hun weg naar België en werd zo de censuur omzeild om de Belgen te voorzien van objectievere informatie.

    Door de schaarste aan producten werd er ook veel gesmokkeld aan de grens.

    Tot slot vluchtten in de eerste oorlogsmaanden een enorm aantal Belgen naar Nederland.

     

    De Duitsers waren hier uiteraard niet blij mee. Ze hadden natuurlijk wel geprobeerd de grens dicht te houden, maar deze is (tussen Knokke en het drielandenpunt) 450 kilometer lang. Het kostte te veel manschappen om hem hermetisch af te sluiten.

     

    Vanaf de lente van 1915, in de maanden april en mei, begonnen de Duitsers met het maken van een elektrische draadversperring langs de Nederlands-Belgische grens.

    Deze barrière was overal wel ongeveer op hetzelfde moment klaar, maar er stond niet meteen op alle plekken spanning op de draden. Op de meeste plaatsen was hij al gereed in juli/augustus 1915, maar op andere pas in de zomer van 1916.

    De Duitsers vernielden hier alles voor wat hen in de weg stond: ze kapten bomen, braken gebouwen af of sneden een heel dorp doormidden.

     

    Deze zogeheten Dodendraad bestond uit drie parallelle hekwerken. De middelste afrastering had een aantal horizontale stroomdraden met daarop spanning van tweeduizend volt. Aan palen in de grond waren porseleinen isolatoren vastgemaakt om de stroomdraden aan te bevestigen. Meestal werd hiervoor dennenhout gebruikt, een enkele keer ook ijzer. De stroomdraden waren aan de Belgische kant gezet.

    Op een paar meter van deze centrale versperring was aan beide zijden een prikkeldraad versperring gezet. Deze draden stonden niet onder stroom.

     

    Vlak voor de versperring werd nog een duidelijk zichtbare grensstrook ingesteld van ongeveer vijftig tot tweehonderd meter die verboden was voor alle burgers, met uitzondering van landbouwers die zo naar hun land moesten kunnen komen.

    In drie talen stonden er borden met: Levensgevaar en Hoogspanning en/of Verboden toegang.

     

    Ongeveer om de anderhalf tot tweeënhalve kilometer werden Schalthäuser (schakelhuisjes) gebouwd met technische apparatuur. Ze waren ook de wachtlokalen voor de grenswachters. De wachters patrouilleerden tussen de schakelhuisjes, passeerden elkaar in het midden. Om het extra moeilijk te maken voor smokkelaars en spionnen werden de patrouilletijden geheim gehouden.

    Hier en daar waren poorten aangebracht in de dodendraad. Ze werden natuurlijk streng bewaakt. Soms mochten burgers met toestemming enkele uren of dagen naar Nederland om een ziek familielid te bezoeken of een begrafenis bij te wonen. Iedere vijftig tot honderdvijftig meter van elkaar patrouilleerden schildwachten. Vierentwintig uur per dag, ’s nachts werd het aantal wachters verdubbeld en de patrouilles uitgebreid.

    De technische apparatuur in de schakelhuisjes kon ook vaststellen wanneer de draden waren doorgeknipt, en of er misschien kortsluiting was. Een grenswachter fietste er dan meestal naar toe, om te kijken.

    Er waren veel slachtoffers. Niet iedereen was bekend met elektriciteit, vooral niet op het platteland.

    Later lieten de passanten zich helpen door grensgidsen of zogenaamde passeurs. Zij maakten vaak gebruik van bepaalde attributen, zoals tonnen zonder bodem en deksel, dubbele ladders of een inklapbaar houten raam, het zogeheten passeursraam. Wollen dekens werden gebruikt of een rubberen mat. De passeurs hadden rubberen handschoenen en laarzen en een aan de handvaten geïsoleerde tang om de draden door te knippen. Dat laatste was niet zonder gevaar, want zodra de draad werd doorgeknipt ging er bij de grenswachters een alarm af.

    Ondanks deze maatregelen vielen er slachtoffers omdat de mensen onvoldoende waren voorbereid of geïnformeerd: bijna niemand had nog elektriciteit in huis in die tijd. Ook gebeurden er ongelukken als gevolg van vuurgevechten met de wachters. Er zijn zeker duizend slachtoffers geweest door de dodendraad.

    De hulpmiddelen konden zeker helpen, maar de meest efficiënte manier bleef toch de Duitse het omkopen van grenswachters. In ruil voor geld werd een tijdstip afgesproken, bijvoorbeeld om de stroom een kwartiertje af te zetten. Tenzij ze verraden werden en de spanning nog gewoon op de draden stond, met alle gevolgen van dien.

     

    Voor de grensbewoners was het vooral vervelend dat de toegang tot Nederland volledig was afgesloten. Zij leefden vaak in twee landen. Bezoek aan familie of vrienden werd verboden of mocht alleen gebeuren onder strenge Duitse controle. De Belgen moesten via een door de plaatscommandant aangeduide poort het land verlaten en langs diezelfde poort terugkomen. Alles werd gecontroleerd en geregistreerd. Landbouwers die akkers of weidegrond aan de overkant van de versperring hadden liggen, soms maar enkele kilometers van hun boerderijen, moesten vele kilometers omrijden tot ze bij een poort waren om hun land te bereiken.

     

    Sommige grensdorpen hadden weer andere problemen. Het dorp Koewacht, dat zowel in Nederland (Zeeuws-Vlaanderen) als in België ligt, werd in tweeën verdeeld door de dodendraad. De Nederlandse kerkgangers, die ten noorden van de draad woonden konden niet meer naar hun kerk, omdat die in België, ten zuiden van de draad lag.

    Eerst mochten ze nog naar de kerk door een haag van Duitsers, maar na een paar maanden werd dit verboden. Er werd voor de Nederlanders een noodkerk gebouwd aan de Nederlandse (noordelijke) kant van de draad.

     

    Ook Baarle-Hertog (België) en Baarle-Nassau (Nederland) was zo’n gemeente, waar de draad voor veel problemen zorgde. Zie voor meer informatie over deze bijzondere gemeente het kopje: Bijzondere gemeenten.

     

     

    Terug naar boven

     

     

    Passeurs, post en oorlogsvrijwilligers

     

    Zodra de Duitsers België waren binnengevallen, kwam er een grote stroom vluchtelingen op gang. Voor een groot deel vluchtten ze naar Nederland en Frankrijk. Het was de Duitsers een doorn in het oog, evenals het feit dat vele jongen mannen probeerden over de grens te steken om zich zo via een omweg naar het front te laten brengen en mee te vechten met de Fransen. De Duitsers vonden het zelfs zo vervelend dat ze in 1915 de grens afsloten met een versperring over 332 kilometer, waarop een spanning van meer dan 2000 volt stond, de zogeheten dodendraad.

     

    Passeurs

    De grens werd vanaf het begin van de invasie misbruikt. Oorlogsvrijwilligers probeerden vanuit het bezette deel van België te ontsnappen en laten zich door grensgidsen (de zogeheten passeurs) helpen om de zwakke plekken in het grensgebied te benutten. De vrijwilligers gingen via het neutrale Nederland (Vlissingen) naar Folkstone om zich daarna via Dieppe bij de geallieerden te voegen. Deserteurs werden over de grens geloodst, Belgische vluchtelingen werden geholpen veilig aan de andere kant te komen. Halverwege 1916 was de grens bijna hermetisch afgesloten en de rol van passeurs was belangrijker dan ooit omdat zij de juiste plekken kenden waar het nog wel lukte om te passeren.

    De passeurs hadden talloze hulpmiddelen om de dodendraad te passeren: een ton, wollen dekens, een speciaal houten raam dat men kon inklappen. Rubberen handschoenen, een polsstok, tangen om het draad mee door te knippen.

     

    Post

    Na de bezetting was postverkeer in België alleen toegestaan via de Keizerlijke Duitse Posterijen. Om het moreel van de soldaten te breken werden alle brieven van en naar het front door de Duitse censuur geweigerd. Natuurlijk werden er andere manieren gevonden om de brieven toch bij de geadresseerden aan te laten komen. Zo waren er bijvoorbeeld brievensmokkelaars die de post over de grens meenamen. De salarissen voor deze smokkelaars werden vaak betaald door de Belgische Posterijen. Sommige smokkelaars waren uit op grote winsten, of ze collaboreerden met de Duitsers. Het was dus zaak te weten wie te vertrouwen was en er kwam een lijst met betrouwbare tussenpersonen.

    De belangrijkste briefbemiddelaars hadden hun hoofdkantoor in Baarle-Hertog; zoals bijvoorbeeld Oeuvre du Mot du Soldat (Werk Soldatengroet). Het was op verzoek van koning Albert Ivan België ingesteld.

    Door middel van een ingenieus systeem van genummerde antwoordstrookjes werden duizenden boodschappen van soldaten naar hun familie en vice versa verzonden. Via Calais, Folkstone, Londen, Vlissingen en Den Haag ging alle post naar Baarle-Hertog. Daarvandaan gingen de brieven naar Brussel, het centrale verdeelpunt van België om uiteindelijk hun bestemming te bereiken.

     

    Oorlogsvrijwilligers

    e neutrale Belgen werden meegesleurd in het conflict tussen Frankrijk en Duitsland. Het Belgische leger blijkt in de eerste maanden geen partij te zijn voor de Duitsers. De grootmachten Pruisen, Rusland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hadden altijd garant gestaan. Ze waren ervan uitgegaan dat ze het land slechts hoefden verdedigen tot hun bondgenoten zouden komen helpen. Ze rekenden vooral op Frankrijk, maar die hadden zelf al genoeg aan het hoofd.

    Maar zelfs standhouden bleek geen haalbare kaart. Iedere confrontatie moesten de Belgen terugtrekken. Het Belgische leger was onvoldoende bewapend en onvoldoende geoefend om de aanvallen te weerstaan. Pas bij de slag aan de rivier de IJzer eind 1914 was het sterk genoeg om de Duitsers te weerstaan met hulp van de Fransen en de onderwaterzettingen. Hierna liep het front vast en kwam er een eind aan de bewegingsoorlog. De legers groeven zich in.

    De Belgische vrijwilligers die het Franse leger kwamen versterken kregen eind 1914 een magere opleiding van een paar weken in een van de trainingskampen in Frankrijk. Hun uniformen waren oude Belgische uniformen die weinig bescherming boden, ze kregen verouderde wapens. Pas later in de oorlog werd de opleiding verlengd en was de uitrusting beter toegerust op de omstandigheden.

     

    Het Westfront

     

    Zomer 1914. Na de aanslag op de Oostenrijkse kroonprins in Sarajevo hoopte België, net als Nederland, neutraal te kunnen blijven. Maar op 4 augustus, rond acht uur ’s morgens, gingen Duitse troepen de grens over bij Gemmenich. Het was toen al te laat om het Belgische leger te concentreren aan de Duitse grens. De omstandigheden verplichtten de legerleiding het veldleger centraal op te stellen, een dagmars verder van de Maas, tussen de Gete en de Dijke. Het Belgische leger was slecht voorbereid. De bewapening was ontoereikend, de tactische concepten slecht geoefend en er was geen overeenstemming bereikt over de te volgen strategie. Het personeel was slecht opgeleid.

     

    Wapens

    Naast bajonetten werden er aan het front zogeheten trench knives gebruikt die in de lijf-aan-lijf gevechten vaak efficiënter waren. Ook knuppels kwamen terug als wapen, juist omdat dat gemakkelijker was bij de man tegen man gevechten.

    Iedere soldaat was uitgerust met een grendelgeweer of karabijn. Deze hadden meestal laders van vijf patronen. Aan het eind van de oorlog kwamen er semiautomatische geweren.

    Infanteriesoldaten hadden in de regel geen handvuurwapens.

    Op een afstand van 2000 tot 3500 meter waren mitrailleurs (op banden, op een slede of een driepoot) geschikt. Deze mitrailleurs waren de typische wapens van de loopgravenoorlog. Er werden speciale formaties voor opgericht. Later in de oorlog introduceerden de legers ook lichtere machinegeweren die tegen de schouder konden worden gehouden.

     

    Het eerste volautomatische wapen stond op naam van de Duitsers, het eerste dat door slechts één man te gebruiken was. Het werd tegen het einde van de oorlog ingebracht.

    Verder gebruikten ze handgranaten. Het ontstekingsmechanisme werd gezekerd met een pin. Ze werden veel gebruikt door de Engelsen, de Duitsers hadden een schietbeker.

    Daarnaast waren er loopgraafmortieren, een oude vorm van krombaangeschut die een projectiel hoog in de lucht werpen waarna het een paar honderd meter verder weer neervalt. Ze waren typisch voor belegeringen uit vroegere eeuwen, maar daar leek de loopgravenoorlog wel op en daarom werden ze opnieuw ontwikkeld.

    Ook kanonnen en houwitsers werden gebruikt, naast veldartillerie en zware artillerie, bij de Duitsers bijvoorbeeld Lange Max en Dikke Bertha genoemd.

     

    De bewegingsoorlog in 1914

    Rondom Luik en Namen waren in 1887 forten opgericht om een Franse of Duitse agressie tegen te gaan. In totaal kwamen er 21 spelforten (12 rond Luik en 9 rond Namen). Behalve dat de meeste artillerie in de forten onbruikbaar was, werden er te laat telefoonlijnen ingegraven om informatie door te geven. Geen enkele van de forten had elektriciteit (op Loncin na) en als men zijn behoefte moest doen, moest men de kazematten te verlaten. Er waren veel dode hoeken en zelfs invalswegen naar Luik die niet door de artillerie van de forten konden worden bestreken. De verluchting voor de afvoer van gassen die ontstonden bij het vuren met de eigen kanonnen en door de projectielen van de vijand waren ontoereikend, het gevaar voor verstikking enorm. Zo zijn er nog wel meer dingen op te noemen die een goede verdediging in de weg stonden.

     

    Het Duitse leger was afhankelijk van een snelle verovering van het verkeersknooppunt van Luik. Het ging daarbij vooral over de toegangswegen en de bruggen over de Maas en de verschillende tunnels in de omgeving van Luik. Dit was het zogeheten Schlieffen-Moltkeplan. (De wedloop naar de zee).

    Onderdeel van dit plan was dat Frankrijk in zes weken uitgeschakeld moest worden, maar dit mislukte omdat de Duitse troepen in september in de Slag bij de Marne (Half miljoen gesneuvelden) een nederlaag leden. De Belgische tegenstand was veel heviger dan verwacht en omdat de Russen Oost-Pruisen aanvielen waren er troepen nodig aan het Oostfront. De westelijke troepen werden hierdoor aanzienlijk uitgedund.

    Toch hadden de Britten en de Fransen niet genoeg kracht om de Duitse legers uit Frankrijk en België te verdrijven.

     

    Oktober 1914 zetten het Belgische leger ter verdediging de vlakte bij de rivier de IJzer onder water met zout water van de zee. Bij de slag om de IJzer verloor het Belgische leger een vijfde van zijn strijdende soldaten. Ook de Duitsers waren vermoeid, veel soldaten voedden zich met alleen bieten. Toch kwamen de Duitsers uiteindelijk over de IJzer.

    Maar door een gebrek aan inzicht in de geografie van de polders faalden de Duitsers, en de onvoldoende reserves gaven de Belgen de nodige tijd om te inunderen. Doordat de Duitsers gevechtspauzes inlastten, kreeg het Belgische leger de rust waar het zo naar snakte.

    De Belgen maakten ook fouten, zoals een zwakke bezetting van de bocht bij Tervate. Bovendien stelden ze maar een linie op, aan de IJzer. Toen er een tweede linie werd opgesteld, werd van hogerhand woedend gereageerd. Een tweede linie had echter een grote rol kunnen spelen bij de verdediging van de bocht van Tervate toen de Duitsers de rivier de IJzer overstaken.

     

    Ook de contacten tussen de Fransen en de Belgen waren niet altijd even hartelijk. Ze zagen elkaar als versterking. Voor de Belgen moesten de Franse troepen worden ingezet om de gaten in de Belgische linies te stoppen. In de ogen van de Fransen was het Belgische leger een troepenmacht die ze konden gebruiken in een offensief.

     

    De gevechten aan de IJzer en bij Ieper waren even belangrijk als de slag bij de Marne.

    Ze betekenden het einde van de korte bewegingsoorlog aan het westelijk front.

    Het is lastig om vast te stellen hoeveel soldaten omkwamen in de IJzerslag en de eerste slag om Ieper. De Duitsers telden 19.530 doden, 83.520 gewonden en 31.265 vermisten. De Britten hadden 7.960 doden, 29.562 gewonden en 9.230 vermisten, de Fransen 7.529 doden, 24.571 gewonden en 9.230 vermisten. De Belgen hadden 18.500 slachtoffers aan het IJzerfront.

     

    Alleen alin de periode oktober-november van 1914 liepen de totale verliezen op tot 245.000 slachtoffers, een aantal dat alleen in 1917 overtroffen werd.

     

    De loopgravenoorlog

    Beide partijen bouwden uitgebreide ondergrondse geulen/systemen die tegenover elkaar stonden langs een front, beschermd tegen aanvallen door prikkeldraad. Het gebied tussen de beide loopgraven heette het niemandsland. Aanvallen leidden meestal tot hevige verliezen aan beide kanten. De eerste loopgraven waren ondiepe kuilen om voor vijandelijk vuur te schuilen. Pas na de eerste slag bij de Marne werd besloten om zich langdurig in te graven en bouwde men meer geavanceerde loopgraven. Het front (zo’n 760 kilometer lang) kwam zo in een patstelling terecht. Beide zijden bleven in hun eigen loopgraaf zitten en het zorgde voor veel overbodige slachtoffers. Zodra de jongemannen naar boven stormden werden ze met duizenden tegelijk afgeslacht.

     

    De Duitsers hadden zich het eerste ingegraven en hadden daarmee een tactisch voordeel omdat ze enkele heuvels hadden gebruikt. Niet alleen had de hoogte voordelen omdat ze boven de vijand lagen, maar het lagere land had als nadeel dat er vrij snel op water werd gestuit. Dat water en de bijkomende modder veroorzaakten veel overlast aan de Britse kant.

     

    Hier een lijst van de belangrijkste veldslagen aan het westfront:

    Eerste slag bij de Marne 5-12/9/1914 door logistieke problemen konden de Fransen hun succesvolle tegenaanval niet uitbuiten door de Duitsers de beslissende nederlaag te bezorgen, begin loopgravenoorlog
    Eerste slag aan de Aisne 12-15/9/1914 deze bleef onbeslist
    Wedloop naar de eind sep-nov 1914 front schuift steeds verder op naar de zee; onbeslist
    De slag om de IJzer 18-31/10/1914 Belgen, Britten en Fransen proberen ondoordringbare verdedigingslijn te vormen om de Duitse opmars tot staan te brengen. Duitsers willen zich nog een keer een weg banen naar de kust. Beide offensieven werden tegelijkertijd ingezet op 19 en 20 oktober. Ze proberen elkaar aan te vallen in de flank
    Eerste slag om Ieper 21/10-11/11/1914 De Duitsers vallen de stad Ieper aan. Deze wordt aan flarden geschoten
    Tweede slag om Ieper 17/4-25/5/1915 Britse en Franse troepen heroveren Hill60. Na de ontploffingen kwamen eigenaardige gassen vrij. Eerste gifgasaanval Duitsers.
    Slag om Verdun 21/2-20/12/1916 Poging van de Duitsers om het vastgelopen westfront te doorbreken. Hevige bombardementen voor de Duitsers de loopgraven uitklommen (infanterie). Tegen het einde van de slag kwamen er Franse tegenaanvallen.
    Slag aan de Somme 24/6-18/11/1916 Tegenaanval van de Britten zodat de Fransen bij Verdun adempauze zouden krijgen. Hevige verliezen, lukte niet om de Duitse artillerie uit te schakelen.
    Versterking Amerikanen vanaf 6/4/1917
    Derde slag om Ieper, ook wel Slag bij Passendale genoemd 31/7-10/11/1917 Opnieuw poging om de Duitse linies te doorbreken.
    Slag bij Cambrai 20/11-3/12/1917 Voor het eerst met succes tanks ingezet door de Britten. Uiteindelijk was de tactische overwinning voor de Duitsers
    Vierde slag om Ieper 18/3-29/4/1918 Bliksemaanvallen van de Duitsers over het gehele westfront, maar uiteindelijk waren ze aan het eind van hun krachten en moesten het offensief staken.
    Duits Lenteoffensief 9-29/4/1918 Duitsers willen beslissende overwinning aan het westfront afdwingen
    Compiègne 11/11/1918 Ondertekening wapenstilstand

    Smokkel en spionage

     

    Smokkel

    Zodra de oorlog uitbrak kwam er in België en Nederland een gebrek aan voedsel en luxeproducten. Er werd grof geld betaald voor bijvoorbeeld petroleum, zeep, zout en bepaalde levensmiddelen zoals boter. Ook brieven werden over de grens gebracht. Sommigen bevatten informatie over de oorlog en golden als spionage. Andere brieven waren berichten van familie, vrienden en soldaten.

    Grenswachters waren in vele gevallen om te kopen en verdienden zelf ook aan de smokkel. Nadat de Duitsers de grens hadden dichtgemaakt met een versperring waarop 2000 volt stond, was het moeilijker om deze over te steken. Er waren wel bepaalde doorgangen maar je moest ze wel weten te vinden.

    Smokkelaars gebruikten allerlei trucs om hun waar mee te kunnen nemen.

    De blikken buik was zo’n truc. Deze was bedoeld voor een dunne man. Onder zijn kleren had hij een blikken bak in de vorm van een halve maan, geschikt voor vloeistoffen zoals petroleum. De bak werd met riemen vastgemaakt en als de man zijn kleren erover aantrok leek het of hij een dikke buik had.

    In sigaren werden berichten gesmokkeld, in karren werden dubbele bodems gemaakt. Ook ontstond het smokkelvest, een vest waarin lange verticale stroken waren genaaid waar de smokkelwaar kon worden ingestopt.

     

    Burgers werden ook ingezet om smokkelaars te betrappen. Deze verklikkers in Duitse dienst deden zich vaak voor als geïnteresseerde kopers. Ze regelden een afspraak en onthulden hun identiteit bij de transactie.

    Behalve voorwerpen, levensmiddelen en andere producten werden er ook mensen gesmokkeld over de grens. Onder andere oorlogsvrijwilligers werden begeleid door grensgidsen. Dit waren dikwijls heel gewone mensen die in het grensgebied woonden. Zij zorgden ervoor dat de Belgische jonge mannen uit het bezette gebied die wilden meevechten aan de zijde van de Fransen via bijvoorbeeld Vlissingen terechtkwamen in Engeland en zo konden doorreizen naar het front.

    Nadat de dodendraad was geïnstalleerd werd het moeilijker om de grens over te steken. De smokkelaars en spionnen gebruikten hiervoor bijzondere attributen om ervoor te zorgen dat ze de draad onder spanning niet aanraakten. Zie voor de beschrijving hiervan het stukje dodendraad. Maar ook met hulpmiddelen bleef passeren van de grens een gevaarlijke aangelegenheid, zeker omdat elektriciteit nog relatief onbekend was in die tijd.

    Het onderscheppen van passeurs werd meestal overgelaten aan Duitse patrouilles.

     

    Spionage

     

    In de Eerste Wereldoorlog was Nederland vanwege de neutraliteit een goede omgeving voor spionage. Vooral in Rotterdam en Den Haag zaten veel geheim agenten.

    Nederland is zo handig omdat het dichtbij het West front lag, ingeklemd tussen Duitsland en Groot-Brittannië. Bovendien was het gemakkelijk om via Rotterdam naar Engeland en Frankrijk te varen.

    Rotterdam was de MI1 (nu MI6) gevestigd aan de Boompjes. Officieel zat daar de Uranium Steamship Company. De schepen werden na het uitbreken van de oorlog geconfisqueerd door de Britten om goederen en troepen te vervoeren.

     

    MI1 rekruteerde Rotterdammers om spionagereizen naar Duitsland te maken. Ze hielden daar bijvoorbeeld de troepenbewegingen in de gaten. Vooral het troepentransport per trein was belangrijk. Het waren niet alleen Nederlanders die aan treinspotten deden. Ook vele Belgen hielden zich daarmee bezig. Het was gevaarlijk werk, als je gepakt werd verdween je in de gevangenis of je kreeg de kogel.

    Van de inlichtingen die door Belgen waren verzameld, werden rapporten gemaakt en via koeriers naar Rotterdam gesmokkeld. Vandaar gingen de rapporten naar het hoofdkwartier van de MI1 in Londen of naar hoofdkwartieren in Frankrijk.

     

    Vrouwen werden minder in de gaten gehouden dan mannen in het bezette België. Alle mannen die de dienstplichtige leeftijd hadden moesten zich een keer per week melden bij de Duitsers. Ze mochten de gemeente waarin zij woonden niet verlaten. Zo probeerden de Duitsers oorlogsvrijwilligers tegen te houden.

    Omdat er minder op vrouwen gelet werd, lag het voor de hand dat zij zich met spionagezaken gingen bezighouden.

     

    Er waren drie spionagetypes:

    1. Het zogeheten trainspotten. Spionnen die dit deden brachten het passerende treinverkeer in kaart. Ze noteerden tijdstip, richting en lading van de treinen. Ongeveer tweeëntachtig procent van de spionnen in bezet België en in Noord-Frankrijk hield zich bezig met deze vorm van spionage die O.F. (Observation Ferroviaire) werd genoemd.
    2. Een tweede vorm van spionage was de O.T. (Observation Territoriale). Hierbij werd geprobeerd algemene militaire informatie te verzamelen over de Duitsers zoals: troepenbewegingen en activiteit rond havens of forten. Ongeveer zeventien procent van de spionnen deed dit werk.
    3. Slechts één procent van alle spionnen hield zich bezig met O.A. (Observation Aérienne). Zij hielden de Duitse militaire activiteit op en rond de vliegvelden in de gaten.

     

    Spionnen waren vaak gewone burgers. Ze noemden zichzelf liever agenten, het woord spion had een negatieve bijklank. Mensen die in de buurt van een belangrijke spoorlijn woonden werden bewust gerekruteerd door de geallieerden zoals bijvoorbeeld bij Mechelen.

    Contra spionage: de meeste verklikkers die voor de Duitsers werkten werden óf in de gevangenis geplaatst bij spionnen die een bekentenis moesten in de hoop dat deze tegen hun celgenoten zouden kletsen óf waren mensen die infiltreerden in het netwerk van passeurs. (Zogeheten faux-passeurs)

     

    De handel in geheime informatie leverde goed geld op, iets wat de berooide Belgische vluchtelingen goed konden gebruiken. Dubbelspionage kwam ook geregeld voor.

    Om de rapporten met informatie aan te laten komen op plaats van bestemming hadden de spionnen zo hun trucs. Gegevens werden bijvoorbeeld op flinterdun sigarettenpapier geschreven, die opgerold als echte sigaretten in een pakje werden vervoerd.

    Boodschappen werden met citroensap geschreven, in code.

    Er werd ook wel verse sperma gebruikt, maar behalve dat het een omslachtige, lastige methode was, droogde het sperma natuurlijk op, waarna de stank niet te harden was.

     

    Smokkel

     

    Enkele bekende vrouwelijke spionnen:

     

    Mata Hari

    Margaretha Geertruida Zelle, artiestennaam Mata Hari. Ze sprak Frans, Duits en Engels. Geboren in Leeuwarden. Getrouwd met KNIL kapitein Rudolph Macleod. Ze ging met hem naar Nederlands-Indië, in 1902 scheidde het paar. Na haar scheiding werd ze een exotische danseres.

    Zij spioneerde eerst in Frankrijk voor de Duitsers. Later bedroog ze hen en gaf ook aan de Fransen informatie door. Het waren dan ook de Fransen die haar in 1917 oppakten. Ze werd ter dood veroordeeld. Op 15 oktober 1917 werd ze gefusilleerd.

     

    Louise de Bettignies

    Ze was een Frans geheim agente die de Duitsers bespiedde voor de Engelsen. Haar codenaam was Alice Dubois. Ze sprak meerdere talen, wat bijdroeg aan haar succes als spionne. Ze smokkelde onder andere mensen naar Engeland. Ze hield ook het treinverkeer rond Lille in de gaten en stelde een rasterkaart van de regio op.

    Ze werd in 1916 ter dood veroordeeld, haar vonnis werd in april 1916 omgezet naar levenslang. In de gevangenis werd ze slecht behandeld, onder andere omdat ze weigerde haar medegevangenen aan te moedigen voor de Duitsers te werken. Ze stierf op 27 september 1918 in het Mariaziekenhuis in Keulen aan een verwaarloosde pleuritis.

     

    Edith Cavell

    Edith was een verpleegster in Brussel. Begin 1914 verzorgde ze Engelse soldaten en ze hielp hen ook vluchten. Daarnaast werkte ze voor de Britse geheime dienst. Ze organiseerde ontsnappingsroutes voor Belgische, Engelse en Franse soldaten over de Nederlandse grens. Bovendien ontfutselde ze informatie door gewonde Duitse soldaten uit te horen. Op 15 augustus 1915 werd ze gearresteerd en op 12 oktober gefusilleerd in Schaarbeek.

     

    Gabrielle Petit

    Ze was pas 23 jaar toen ze in 1916 voor het vuurpeloton stierf. Bij het uitbreken van de oorlog was ze verloofd met een militair. Hij raakte gewond en ontsnapte uit krijgsgevangenschap. Gabrielle hielp haar verloofde naar Engeland ontsnappen. Ze was vrijwilligster voor het Rode Kruis, voltooide in Folkestone een korte opleiding tot spionne. Terwijl ze zich vermomde reisde ze door België en Noord-Frankrijk, ze observeerde treinsporen en schreef haar rapporten op heel dun sigarettenpapier. Na haar dood en vooral na de oorlog ontstond er een cultus rond Gabrielle. Haar cel in de gevangenis van Sint-Gillis is tot 1986 leeg gehouden en de celdeur bleef tot op heden bewaard. Een standbeeld van haar staat op het Sint Jansplein in Brussel.

    Terug naar boven

     

     

    Bijzondere gemeenten

     

    Minderhout en Castelré

     

    InGevangen in leugens heb ik het dorp Castelré gekozen voor de standplaats van het café van de tante van hoofdpersoon Julia, omdat het zo dicht bij de grens en het dodendraad lag.

     

    Zoals in iedere grensstreek zijn er gemeenten die sterk met elkaar zijn verbonden. Castelré en het dichtbij gelegen Minderhout zijn twee van die gemeentes. Castelré ligt in Nederland maar het heeft een nauwe band met het Belgische Minderhout omdat het op minder dan een half uur te voet ligt van dit dorpje. De grenslijn van Castelré is grillig en deze gaat tot diep in België. Het is de enige plaats in Nederland die zowel ten noorden, ten westen als ten zuiden aan België grenst.

     

    De beide dorpen behoren tot verschillende bisdommen, maar ze vormen toch een parochie: de St.-Clemensparochie. De parochiekerk en de school stonden op Belgisch grondgebied.

    Op 27 december 1914 werd de weg tussen Minderhout en Castelré gesloten. De kerkgangers die terug naar huis gingen kregen van de Duitsers te horen dat ze niet meer mochten terugkomen en de grens werd afgesloten met een slagboom en takkenbossen, later met Friese ruiters.

    De kerk en de school waren nu dus onbereikbaar geworden vanuit Castelré. De kerkgangers moesten voortaan naar Ulicoten of naar Baarle-Nassau, twaalf kilometer verderop. Totdat legeraalmoezenier Leon Baes gewijd werd tot priester en tot noodpastoor van Castelré werd benoemd. Hij droeg maandenlang de mis op in een dorpscafé, totdat er een noodkerk kwam. Er kwam ook een noodschool in het dorp.

    De school en de kerk werden druk bezocht door de Minderhoutse gehuchten Bergen en Hal die tussen de dodendraad en de rijksgrens opgesloten zaten.

     

    Baarle-Nassau en Baarle-Hartog

     

    Baarle is een dorp dat bovenaan de provincie Antwerpen ligt. Het is verdeeld in een Nederlandse gemeente (Baarle-Nassau) en een Belgische gemeente (Baarle-Hertog). Deze laatste bestaat uit Zondereigen (het gehucht waar in Gevangen in leugens de vader van Éloi woont) plus tweeëntwintig her en der verspreide gebieden die totaal omsloten zijn door Nederlandse grond. Dit zijn Belgische enclaves, terwijl de Baarle-Nassau bestaat uit het uitgestrekte gebied rondom deze enclaves. Bovendien telt Baarle-Nassau zeven Nederlandse enclaves binnen in een Belgische en één enclave in Zondereigen, net over de grens.

     

    Ingewikkeld? Inderdaad.

     

    De definitie van een enclave volgens Wikipedia luidt: Een enclave is een gebied dat geheel wordt omsloten door grondgebied van één andere partij. Sommige enclaves zijn onafhankelijk (San Marino, Vaticaanstad en Lesotho) en andere behoren tot een andere staat en zijn daardoor tevens exclaves (Baarle-Hertog, Baarle-Nassau).

     

    Het gevolg was dat sommige delen op het Belgische grondgebied onbezet bleven. Zondereigen werd op 3 november 1914 als laatste plaats in België door de Duitsers ingenomen. Ze gingen op zoek naar de burgemeester van Baarle-Hertog om zijn gemeente over te dragen, maar die bleef in het veilige enclave gebied. De Duitsers konden de Nederlandse neutraliteit niet schenden.

     

    Doordat dit gebied zo ingewikkeld in elkaar zat, leende het zich heel goed voor verzetspraktijken. Er werden centrales ingericht voor brievensmokkel. Duizenden vrijwilligers voor het Belgische leger passeerden de grens.

    Ook kwam er een illegaal zendstation. Het materiaal daarvoor werd Baarle-Hertog binnengesmokkeld onder het oog van Nederlandse soldaten en douaniers. De zender hield zich vooral bezig met het onderscheppen en decoderen van berichten van de Duitse marinezenders in Cuxhaven, Kiel en Helgoland. Ze volgden ook zeppelins die naar Groot-Brittannië gingen en stoorden Duitse uitzendingen.

     

     

    Terug naar boven